startpagina
teksten Osse canon *
de 50 vensters: een overzicht
ontstaan canon
canonkaart
links
contact & colofon
zoeken

De Osse canon geeft in 50 vensters de geschiedenis weer van de gemeente Oss, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd.

De Osse canon wil de lokale geschiedenis voor een breed publiek toegankelijk en laagdrempelig maken; deze canon is van én voor iedereen in de gemeente Oss.

  vorig venster volgend venster
 
  Dijken en dijkgraven
7. Dijken en dijkgraven
  1290 - 1500
 

Na 1000 verrezen in Nederland de eerste zee- en rivierdijken. 200 jaar later kreeg ook de Maas dijken. Daarbij werd gewerkt van west naar oost, van laag naar hoog. Een nieuw stuk rivierdijk kreeg via een haakse bocht een verbinding met de hogere gronden in het zuiden. Zo kon het water uit het nog onbedijkte gedeelte van de Maas niet meer westwaarts stromen. Daarna werd de aanleg van dijken verder stroomopwaarts voortgezet. Tussen 1290 en 1330 waren de dijkenbouwers bezig tussen Lithoijen en Grave. Maar liefst viermaal verbonden zij de Maasdijk met de hogere zandgronden. Zo ontstonden van west naar oost de Kepkensdonkdijk, de Ossermeerkade, de Groenendijk en de Erfdijk. Deze ‘zijdwenden’ of dwarsdijken verdeelden de regio als het ware in vakken.

Binnen het bedijkte gebied moest ook water worden afgevoerd. Daarvoor werden brede en smalle sloten gegraven. De breedste en langste sloten noemen we ‘weteringen’. Al in 1309 stroomde de Hertogswetering via een sluis bij Gewande uit in de Maas. Ook bij Haren en tussen Oss en Oijen kwamen sluizen. Om deze voorzieningen te kunnen onderhouden ontstonden er waterschappen. Het oudste was de Polder van der Eigen, in 1309 opgericht door hertog Jan II van Brabant. Deze polder lag ten noorden van Nuland en Rosmalen. In 1325 volgde de Polder Het Hoog Hemaal. Daar hoorde het lage gebied ten noorden van Oss bij. Ook in het Graafschap Megen en het Land van Ravenstein werden al in de middeleeuwen waterschappen opgericht.

Vooral de boeren met grond in de polder, de ‘ingelanden’, hadden belang bij een waterschap. Zij kozen de ‘dijkstoel’, een bestuur van zeven heemraden. Dit zevental vergaderde onder voorzitterschap van een dijkgraaf. Eigenlijk was dat de heer van het gebied: in Oss de hertog, in Megen de graaf en in Ravenstein de heer. Maar in de praktijk was de schout van het Maasland meestal dijkgraaf van Het Hoog Hemaal. In Megen en Ravenstein oefende de drost die functie uit.
De ingelanden moesten de dijken, weteringen en sluizen in goede staat houden. Ter controle hield het bestuur jaarlijks een ‘schouw’. Wie zijn deel van het onderhoudswerk niet goed had gedaan, moest het overdoen. Was het daarna nog niet in orde, dan werd het werk uitbesteed, op kosten van de nalatige.

Vanaf omstreeks 1500 werd het water in onze streek een probleem. Bij Cuijk en Beers drong de Maas op twee onbedijkte plaatsen het land binnen. Dat gebeurde na langdurige regenval, vooral ’s winters. Er ontstond dan een tweede rivier binnendoor: zuidelijk langs Grave, Megen en Lith en noordelijk langs Herpen, Berghem en Oss. Die ‘Beerse Maas’ stroomde uit in de Dieze bij ’s-Hertogenbosch, maar soms liep het water de Langstraat in. De dwarsdijken, die nu dus in de weg lagen, zorgden voor conflicten. Precies op de grens tussen de heerlijkheden Ravenstein en Megen lag de Groenendijk. Vaak bleef er water achter staan, op Ravensteins gebied. De inwoners van Deursen en Dennenburg probeerden dan de dijk door te steken. Maar meestal stuitten zij op hun Megense buren uit Haren, die met riek en geweer de wacht hielden.

Bijdrage: Henk Buijks