|
De aardappelziekte en het mislukken van aardappeloogsten veroorzaakten in het midden van de jaren veertig van de negentiende eeuw een grote sociale crisis. In het menu van de lagere klassen was de aardappel de voornaamste kost geworden. Er ontstond grote voedselschaarste. De sociale onrust sloeg over naar de politiek.
Het jaar 1848 wordt ook wel het revolutiejaar genoemd. In veel Europese landen kwamen burgers in opstand met als doel de instelling van een liberaal politiek systeem. In Nederland was er geen revolutie. Maar de regering en de koning voelden zich verzwakt, onder andere door de afscheiding van België in 1830. Koning Willem II was bang het slachtoffer van een revolutie te worden, net zoals andere Europese vorsten was overkomen. Om dit te voorkomen, verklaarde hij tegenover zijn ministers dat hij in één nacht van conservatief tot liberaal was geworden. Hij gaf aan de liberalen in de Tweede Kamer de opdracht een grondwetsherziening door te voeren.
De liberale staatsman Thorbecke werd voorzitter van de Grondwetscommissie. Deze nieuwe grondwet uit 1848, die met enkele kleinere aanvullingen nog steeds de Nederlandse grondwet is, maakte een einde aan de persoonlijke regeermacht van de koning. Voortaan waren de ministers verantwoordelijk voor hun beleid en niet meer de koning. De regering moest ook verantwoording afleggen aan het parlement.
Opvallend was de samenwerking tussen liberalen en katholieken bij de vorming van de nieuwe grondwet. Voor de katholieken was de vrijheid van onderwijs een voornaam punt. Dat gold ook voor de scheiding van kerk en staat. De wens van de katholieke elite om voor bepaalde functies in aanmerking te komen, speelde eveneens mee. Maar er werd vooral al heel lang uitgekeken naar het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie. In 1853 was het zover. Nederland werd verdeeld in vijf bisdommen met ieder een bisschop aan het hoofd. Hiermee was de kroon gezet op de liberaal-katholieke samenwerking.
In Noord-Brabant organiseerde de krant De Noord-Brabander een petitie, die zich uitsprak ten gunste van de Grondwetsherziening. Nergens in Nederland kon deze Grondwetsherziening op zoveel positieve bijval rekenen als in het oostelijk deel van Noord-Brabant. Vooral het platteland reageerde massaal. De lokale elite ging meestal voorop, wat te zien is op de handtekeningenlijsten, waarna velen volgden. Alle gemeenten binnen het huidige gebied van de gemeente Oss deden mee aan de petitie, dus niet alleen Oss, tot twee keer toe zelfs, maar ook Berghem, Megen, Ravenstein, ook tweemaal, Huisseling, Herpen, Deursen-Dennenburg en Dieden, Demen en Langel.
Uit de grondwet van 1848 kwam in 1851 de Gemeentewet voort. Daarmee werd de positie van de gemeenten als derde bestuurslaag in Nederland fors versterkt. Er bestond geen onderscheid meer tussen steden en plattelandsgemeenten. De Gemeentewet betekende de emancipatie van het platteland. Voor het eerst werd ook direct kiesrecht ingevoerd, waarbij de plaatselijke bevolking de eigen gemeenteraad kon kiezen. Aanvankelijk mochten alleen de rijkste mannen stemmen, later iedereen van 18 jaar en ouder. De door de Kroon benoemde burgemeester vormde samen met wethouders, door de raad gekozen, het dagelijks bestuur.
Bijdrage: Tiny Romme
|