Stel, het is 1950 en je bent een jongetje van acht jaar en je woont met je ouders en een heleboel broers en zussen in Oss op de Katwijkstraat. Dan had je vaste taken binnen het gezin en één daarvan was boodschappen doen.
Dat was helemaal niet moeilijk: je kreeg van je moeder een klein boekje mee waar in stond wat zij moest hebben en je liep naar bakker Van Loon iets verderop in de Oude Kerkstraat. Hij had een bakkerij en zijn vrouw runde de kruidenierswinkel. Je gaf je boekje af. Mevrouw Van Loon schepte de suiker die je nodig had in een bruin zakje, schreef in het boekje wat het kostte en jij liep weer naar huis. Aan het eind van de week, als vader zijn loonzakje thuis bracht, ging je moeder in de winkel afrekenen.
Met alleen wat je bij Van Loon kocht, kon je moeder nog geen eten op tafel zetten. Maar geen nood: de melkboer kwam elke dag langs met verse melk en op vrijdag kon je vis kopen bij visboer Ceelen. Aardappels haalden jullie bij een boer op het Amsteleind – heen fietsen, terug lopen. Vlees werd er niet zo vaak gegeten. Daar liep je grote zus voor naar Wagemakers op de Kruisstraat. Een enkele keer mocht jij met je vader mee naar De Gruyter op de Heuvel. Hij kocht daar speciale dingen voor als er iets te vieren viel en jij kreeg het snoepje van de week – zalig! De kolenboer bracht elk jaar een zak eierkolen en een zak antraciet. En Marinus Bromolie ventte petroleum voor de lamp en de stoof.
In de fourniturenwinkel van Bril kocht je moeder knopen en elastiek en Pouwels in de Koornstraat had losse peertjes en moertjes, voor als er iets stuk was. Maar eerst keek je vader of hij niet zelf nog iets had waarmee hij het kon repareren. Princen naaide jurken en pakken, maar jullie moeder maakte ook heel veel zelf; de stof kocht ze op de markt.
Overal in de stad had je in die tijd kleine ‘grutterswinkeltjes’ die de directe omgeving verzorgden met de belangrijkste levensmiddelen. Vaak had de man een ander beroep en was het de vrouw die op die manier nog iets bijverdiende. Maar uiteindelijk hebben al deze kleine winkeliers het loodje moeten leggen. Hun aanbod was beperkt, de prijzen waren relatief hoog, er kwam strenger toezicht op hygiëne, voorraadhouding en verpakking. De klanten konden meer besteden en er waren lang niet altijd opvolgers in de familie.
In oktober 1959 opende de HEMA haar deuren in Oss. Kort daarna vestigde de Albert Heijn zich in de stad. Daarmee begon een ingrijpende verandering voor de Osse middenstand. Binnen iets meer dan tien jaar verdwenen de meeste kleine winkeliers, te beginnen met de ‘kleingrutters’. Zij waren niet opgewassen tegen de concurrentie van de supermarkt, het warenhuis en het postorderbedrijf. De speciaalzaken leefden langer, maar uiteindelijk moesten ook Kuijte (ijzerwaren), Speet (speelgoed) en niet te vergeten De Gruyter, de deuren sluiten. Van de winkels die het straatbeeld in 1950 bepaalden, zijn er weinig meer over.
Bijdrage: Agnes Lewe
|